De `Great Mekong' is ongetwijfeld één van de meest mysterieuze rivieren ter wereld. Voor menig land in Zuidoost-Azië betekent deze rivier een belangrijke transportader, leven in de jungle, drink- en irrigatiewater, speelterrein voor kinderen, vis- en landbouw en dus voedsel. Hoog in het Tibetaanse plateau vindt ze haar bron en maakt haar prille tocht doorheen zuidelijk China. Later omarmt ze Myanmar en neemt vorm als grenswachter tussen Thailand en Laos. Ze wint gestaag aan gezag en treedt zo het majestueuze Cambodja binnen. Elk jaar laat ze het Tonle Sap meer vollopen en neemt later de watermassa terug in zich op. Tenslotte splitst deze machtige stroom zich in negen armen en maakt de Mekongdelta met haar vele meanders in Vietnam tot één van de vruchtbaarste gebieden in Azië, alvorens zich in de Zuid-Chinese Zee te werpen. In deze boeiende rondreis benaderen we op een eigen, originele manier de benedenloop van de Mekong. In het voormalige Saigon gaan we aan de oud-koloniale kade aan boord van speedboten en genieten van de groene vruchtbare Mekongdelta. Langsheen fruithaarden en drijvende markten, kerken en pagodes maken we onderweg kennis met de vriendelijke bevolking, fauna en flora van deze weelderige streek. Wij volgen de Mekong stroomopwaarts tot in Phnom Penh en merken dat de vergane glorie plaats maakt voor een zichzelf herontdekkende stad. We maken er kennis met de vernieuwde Cambodjaanse hoop voor een betere toekomst.

Stilaan naderen we hét hoogtepunt van deze reis; het intensieve bezoek aan één van de grootste en meest indrukwekkende monumenten die de mensheid ooit creëerde: Angkor.


 

INHOUD

 
 

LIGGING

 

Cambodja ligt op het vasteland van Zuidoost-Azië, dat ook wel Achter-Indië wordt genoemd. Samen met de Indonesische en Filippijnse archipel staat dit gebied bekend als het subcontinent Zuidoost-Azië.
Na de stadstaat Singapore en het sultanaat-Brunei is het 181.035 km2 grote land van de Khmer het kleinste land van Zuidoost-Azië.
Vijf procent van het huidige Cambodja bestaat uit rivieren en meren. In het noordwesten grenst het land aan Thailand, in het noorden aan Thailand en Laos en in het oosten en zuidoosten aan Vietnam. Cambodja heeft aan de Golf van Thailand in het zuidwesten een 340 km lange kust. De zeehaven Sihanoukville (Kompong Som) werd in 1960 voltooid; hierdoor werd Cambodja onafhankelijk van de havens van zijn buurlanden, met name Bangkok in Thailand en Saigon in Vietnam. De Cambodjaanse laagvlakte wordt omringd door de laatste uitlopers van de Himalaya: in het westen de Cardamon-keten, in het zuidwesten het Olifantsgebergte (ook Damrei-keten genoemd) en in het noorden de uitgestrekte keten van het Dangrekbergland. De oostgrens met Vietnam wordt gevormd door het hoge, ontoegankelijke Moigebergte, dat slechts via een flinke weg bij één grensovergang kan worden gepasseerd. Vooral in noordelijk Cambodja wordt de laagvlakte onderbroken door heuvels en afgeronde bergtoppen (phnom). Al in de prehistorie werden deze phnom vereerd als de zetels der goden. De eerste nederzettingen lagen in de omgeving van dergelijke heuvels.
Voor de bevolking en de culturen van het vasteland van Zuidoost-Azië zijn rivieren altijd al van groter belang geweest dan bergen. Alle grote rivieren in dit gebied ontspringen in de Himalaya en stromen van noord naar zuid. Tijdens hun migratie naar het zuiden volgden de Austro-Indonesische volken de diep uitgesleten rivierdalen en vestigden zich in de laagvlakten en delta's.
 

 

DE MEKONG

 

De Mekong, die door de Cambodjaanse laagvlakte stroomt, is een van de grootste rivieren ter wereld en de op twee na langste rivier van Azië. Deze majestueuze stroom heeft grote invloed gehad op de geschiedenis van de staten aan zijn oevers. De Mekong ontspringt op meer dan 3000 m hoogte in het hoogland van Tibet en heeft diepe kloven uitgesleten in de bergen van Yunnan (Zuid-China) en Laos. Voordat de rivier de Cambodjaanse grens passeert, baant zij zich via de 15 m hoge en 12 km lange watervallen van Khone en de 50 km lange stroomversnellingen van Preaparat nog eenmaal een weg door de rotsen. Vervolgens stroomt ze, aangewassen door waterrijke zijrivieren, zonder groot verloop verder door de Cambodjaanse laagvlakte. Ten zuiden van Phnom Penh splitst zij zich in twee armen; de Bassac stroomt naar het oosten en de Beneden-Mekong naar het westen, waar de rivier ten slotte in zuidelijk Vietnam in een breed uitwaaierende delta met negen armen uitmondt in de Zuid-Chinese Zee. De Mekong voert niet alleen smeltwater uit de bergen en het water van de moessonregens mee, maar ook slib, dat deels afkomstig is van de erosie die door de slash-and-burn-landbouwmethode van de bergstammen wordt veroorzaakt. Deze vruchtbare alluviale grond wordt afgezet aan de benedenloop van de rivier. De Mekongdelta breidt zich door aanslibbing steeds verder in zee uit.
De Mekong is tot de stad Kratie in het noordoosten van Cambodja het hele jaar door bevaarbaar. Bij deze stad zijn zelfs de getijden nog merkbaar, hoewel de afstand tot de zee niet minder dan 550 km bedraagt.
De laagvlakte van Cambodja is duizenden jaren lang een enorme baai van de Grote Oceaan geweest. De Cardamonketen vormde in die tijd de zuidwestkust van het vasteland. De Mekong heeft deze baai geleidelijk met sediment opgevuld. waardoor een vruchtbare vlakte ontstond waar grote rivieren en hun zijrivieren doorheen stroomden. Deze vormden een natuurlijk be- en ontwateringssysteem. Aan de oevers van de rivieren werden geleidelijk hoge wallen van slib opgeworpen, die op den duur zelfs tijdens de jaarlijks terugkerende overstromingen droog bleven. Hierdoor raakten delen van de enorme baai afgesloten van zee: daarachter ontstond een vlakte met meren. Cambodja, het grootste en vruchtbaarste sedimentatiegebied van Zuidoost-Azië, kan dus als de schepping van de Mekong worden beschouwd. De rivier in het noordwesten van het land, de Tonle Sap, en het gelijknamige meer dat door deze rivier wordt gevoed, zijn overblijfselen van de voormalige baai.
Het ontstaan van de hoge cultuur van Angkor aan de oever van het Grote Meer was niet alleen afhankelijk van de vruchtbare landbouwgrond, maar ook van de moesson, die het water leverde voor de baray, de grote stuwmeren die voor de irrigatie van de rijstvelden van Angkor zorgden. Zonder moesson zou er geen rijstbouw mogelijk zijn geweest, en zonder rijst geen hoge bevolkingsdichtheid en daarmee geen hoge cultuur.
 

 

GODSDIENST

De Cambodjanen vereren al duizenden jaren natuurkrachten, zoals de geesten van de wind, het water, de aarde en de vruchtbaarheid, van wier gedrag de oogst en daarmee het leven van de mens afhangt. Zij offeren vruchten, wierook en dieren aan deze geesten. Vroeger werden ook mensenoffers gebracht. De grootste verering valt toe aan de aardgeesten die heersen over een rijstveld, een dorp, een regio of zelfs het hele land. De voorouders, met name de opperhoofden, worden na hun dood beschermgeesten die over de voorspoed van de familie en het land waken. Zij manifesteren zich in grote, onbewerkte stenen of bewerkte cultusstenen, die enigszins op menhirs lijken en als vergoddelijkte voorouders worden vereerd. Het symbool voor water is de slang in de gestalte van een vijf-, zeven- of negenkoppige cobra. De cobra heeft in het Indiase cultuurgebied dezelfde betekenis en functie als de Chinese regendraak. De cultus van de natuurgeesten is tot op heden in alle lagen van de bevolking bewaard gebleven en maakt deel uit van de grote boeddhistische jaarfeesten.
Het brahmanisme, en later het daaruit voortgekomen hindoeïsme, verspreidden zich vanaf de 1ste eeuw in Achter-Indië. Het werd de religie van de koningen en heeft grote invloed gehad op Angkor, het rijk van de god-koningen.
In dezelfde periode waarin het brahmanisme zich verbreidde, predikten boeddhistische monniken op hun reizen tussen India en China het mahayanaboeddhisme in Cambodja. Deze godsdienst is korte tijd de religie van de koningen van Angkor geweest, die zichzelf als incarnaties van bodhisattva Avalokiteshvara beschouwden. De leer van Boeddha, de bevrijding uit de kringloop van wedergeboorte en het streven naar harmonie en vrede, vond ook weerklank hij de bevolking.
Maar de eenvoud van het op het hinayanaboeddhisme gebaseerde theravadaboeddhisme zorgde pas echt voor een doorbraak. Tot op heden is dit de godsdienst van de Khmer. Theravada, de Leer van de Ouden, kwam in Sri Lanka tot ontwikkeling en bereikte Cambodja in 1295 via Myanmar en het Monrijk Dvaravati. Hoewel de Rode Khmer heeft getracht de godsdienst af te schaffen en het boeddhisme in de periode van de Volksrepubliek Kampuchea werd genegeerd, is het sinds 1989 weer de staatsgodsdienst van Cambodja.
Boeddhistische monniken hadden tot 1975 een groot aandeel in de scholing van de bevolking en de bestrijding van het analfabetisme. Momenteel trachten zij deze traditie nieuw leven in te blazen en hebben zij in de meeste bewaard gebleven of gerestaureerde kloosters weer scholen gesticht. De grote verliezen die de monnikenorden tijdens de heerschappij van de Rode Khmer hebben geleden, zijn echter nog lang niet verwerkt. Van de meer dan 60.000 monniken die in 1975 in Cambodja woonden, hebben niet meer dan 500 de slachting overleefd. Bovendien werden de meeste van de 3000 tempels en kloosters van het land verwoest.
Het boeddhisme sluit goed aan bij de Cambodjaanse behoefte aan harmonie. De godsdienst is een troost bij de zorgen van het leven, maar leidt ook tot zelfgenoegzaamheid en passiviteit. Temidden van twee dynamische buurvolken, de Thai en de Vietnamezen, houdt deze passiviteit een latente bedreiging voor de Khmerstaat in.
Aan het Cambodjaanse koningshof en tijdens de regering van Norodom Sihanouk zijn de hindoeïstische ceremoniën voor staatshandelingen en grote religieuze feesten bewaard gebleven. Het kaste-stelsel van het hindoeïsme heeft in Cambodja echter geen voet aan de grond gekregen.
De brahmanen namen geen uitzonderingspositie in, zoals in India, ook al genoten zij wel enkele voorrechten. Zo hoefden zij tot 1920 geen belasting te betalen en hadden zij tot 1947 automatisch zitting in de Kroonraad. De islam heeft in Cambodja weinig invloed. Alleen een deel van de Cham en Malai is moslim. De ongeveer 20.000 christenen zijn vooral te vinden onder de Vietnamese minderheid.  

 

BEVOLKING

De Khmer, de belangrijkste bevolkingsgroep van het land, beschouwen zichzelf als de afstammelingen van de legendarische brahmaan Kambu, naar wie Cambodja is genoemd. De Rode Khmer gaf het land de naam Kampuchea, maar sinds 1989 heet het weer Cambodja.
De Khmer zijn van Austro-Indonesische afkomst en hebben onmiskenbaar Melanesische en in mindere mate Mongoolse trekken. Zij behoren tot de MonKhmer volken, één van de oudste bevolkingsgroepen van Achter-Indië. Dit volk migreerde van Yunnan in zuidelijk China stroomafwaarts langs de Mekong en streek neer in de vruchtbare vlakten ten zuiden van Laos en ten westen van de bergen van Vietnam. Hier stichtten zij het rijk Angkor, lang voordat Thaivolken zich in de dalen van de Menam en de Mekong vestigden. Tussen de Khmer en hun buurvolken, de Vietnamezen, Laotianen en Thai bestaan opmerkelijke verschillen in uiterlijk en mentaliteit.
De Khmer zijn gemiddeld ongeveer 165 cm groot en hebben een sierlijk en krachtig postuur. Zij hebben een bruine huidskleur, licht krullend zwart haar en donkerbruine ogen. Naast ronde gezichten ziet men ook brede gezichten met een hoekige kin, die doen denken aan gelaatstrekken op de reliëfs van Angkor.
De dorpen van de Khmer zijn niet strak georganiseerd, zoals in China of Vietnam. Dat is niet alleen een gevolg van mentaliteitsverschillen en geografische omstandigheden, maar ook van de wijze waarop het landeigendom is geregeld en de methode van bevloeiing. De Khmer kennen een systeem van wederzijdse hulp en werken samen tijdens de verbouw en oogst van de rijst. Ze wonen in zogenaamde extended families, zijn tamelijk individualistisch en neigen naar passiviteit en lijdzaamheid. Winstbejag, ondernemingszin en handel liggen hen niet. Hun denken wordt sterk beïnvloed door animistische ideeën en het boeddhisme,
dat meer op het toekomstige dan op het huidige leven is gericht. Succesvolle zakenlieden zijn veelal Chinezen of ze stammen af van Chinezen.
In 1970 telde Cambodja zes tot zeven miljoen inwoners. Vanwege oorlogen en burgeroorlogen, maar vooral vanwege het schrikbewind van de Rode Khmer (van 17 april 1975 tot 7 januari 1979), zijn één tot drie miljoen mensen om het leven gekomen – de schattingen lopen sterk uiteen. Door het zeer hoge geboortecijfer na 1979 – in de jaren 1985-1987 ongeveer 5,7 procent – is het inwonertal inmiddels gestegen tot 13 miljoen. De bevolkingsgroei ligt thans bij ongeveer 2.4% en is, afgezien van de bevolkingsgroei in Laos, de hoogste in de regio. Het land is nog altijd dunbevolkt en men zou onder stabiele politieke omstandigheden geen honger hoeven te lijden.
Driekwart van de bevolking woont in de vruchtbare streek tussen het Grote Meer in het noordwesten en de regio ten zuiden van Phnom Penh. Dit is ongeveer de helft van het grondgebied van het land. 16% van de Cambodjanen woont in een stad.
De levensverwachting bedraagt volgens de statistieken ongeveer 57 jaar en de kindersterfte is met 12% zeer hoog. Vooral op het platteland is er gebrek aan artsen, medische zorg en ziekenhuizen.
Ongeveer 90% van de bevolking behoort tot de Khmer. Dit betekent dat Cambodja een voor deze regio bijzonder homogene bevolking heeft. 3% van de bevolking bestaat uit Chinezen en 4% uit Vietnamezen. De meeste Chinezen wonen in de steden. Zij werken voornamelijk in de handel en oefenen daarmee een beroep uit waartoe de Khmer zich niet voelen aangetrokken. In de koloniale tijd werden ze door de Fransen aangesteld als tussenhandelaar en op de plantages. Ook sommige Vietnamezen werken in de handel, maar de meesten zijn boer of visser. Vóór 1970 telde de hoofdstad Phnom Penh 600.000 inwoners, onder wie 220.000 Khmer en 380.000 Chinezen en Vietnamezen. Na 1970 werden de Chinezen en Vietnamezen vervolgd, verdreven of vermoord. Nu zijn ze weer massaal naar de hoofdstad teruggekeerd en hebben er hun plek gevonden.
De etnische minderheden de Cham en Malai werden vanwege hun islamitisch geloof op gruwelijke wijze door de Rode Khmer vervolgd. Nu wonen zij in ongeveer 200 dorpen aan de oever van de Mekong en aan de kust, waar ze als boer of visser aan de kost komen. Zij hebben moskeeën of gebedsruimten en hun kinderen bezoeken de koranschool. Hun aandeel in de bevolking bedraagt ongeveer twee procent.
De bergvolken, 'khmer loeu', zijn verdeeld in 21 verschillende stammen. Zij leven in de provincie Mondulkiri, Rattana-kiri en Stung Treng. Hun aantal wordt op ongeveer 115.000 zielen geschat.
Na 1975 vluchtten circa 290.000 Cambodjanen naar Thailand; ongeveer 100.000 mensen emigreerden naar andere Aziatische landen of Europa.
 


All pictures on this page are copyrighted.