Villa Clara is een provincie waar weinig toeristen naartoe
gaan. Toeristisch gezien geen verkeerde beslissing misschien. Tóch kunt u in
historisch opzicht niet aan de provincie voorbij. U zou kunnen zeggen dat Cuba
hier tot tweemaal toe geboren werd. De hoofdstad, Santa Clara,
ligt op de plaats van de indiaanse nederzetting waarnaar het land genoemd werd:
Cubanacan. Vanuit dezelfde stad versloeg Che Guevara in 1958 de
legers van dictator Batista. Een nederlaag die zou leiden tot het huidige Cuba.
Villa Clara heeft een naam op het gebied van vrijheidsstrijders. De provincie
bracht vele patriotten voort. Abel Santamarfa Cuadrado was op 26 juli 1953
de tweede man na Fidel Castro tijdens de aanval op de Moncado-kazerne in
Santiago de Cuba. Hij werd na die actie gevangengenomen, gemarteld en vermoord.
De hoofdstad van de provincie Villa Clara, Santa Clara,
werd pas in 1689 gesticht. Een aantal families streek op deze plaats neer
nadat Remedios voor de zoveelste keer door zeerovers geplunderd was. Op het
schaduwrijke stadsplein,
het
nationaal monument Parque Vidal, is het goed toeven. Regelmatig worden hier
muziekuitvoeringen in de openlucht gegeven. Santa Clara bezit weinig
bezienswaardig-heden, maar er zijn tóch een paar gebouwen met een opmerkelijk
verleden. Het Teatro Caridad bijvoorbeeld, werd in 1885 gebouwd in opdracht van
de familie Abreu, schatrijk geworden in de suiker, om de armen van de stad
kennis te laten maken met cultuur. Schuldgevoelens? Vaststaat dat in de stad in
1878 al een eerste school werd gesticht en een kliniek waar gratis geneeskundige
hulp werd geboden. Het theater, aan de Calle Máximo Gómez, werd later ingericht
als klooster, er was ooit een handelsschool in gevestigd en het deed zelfs enige
tijd dienst als ministerie. Nee, het gebouw werd geen museum, hoewel de meubelen
die zich in het '1878 Restaurant', de huidige naam en bestemming van het pand,
daar wel geschikt voor zouden zijn.
De moderne geschiedenis van Santa Clara begint feitelijk met
de revolutie. Men zou kunnen zeggen dat Santa Clara de bakermat is van
het huidige Cuba. Het was hier dat Che Guevara in december 1958 uit het
Escambray-gebergte naar Santa Clara getrokken, Batista in feite tot zijn vertrek
dwong. Nadat Che Guevara met zijn troepen de stad was binnengetrokken, reageerde
Batista door wapens en munitie naar de stad te sturen. De gepantserde trein
waarin dit alles
zich bevond werd gemakkelijk door het slechts 19 manschappen tellende peloton
van Che onder aanvoering van kapitein Ramon Pardo Guerra onderschept en
buitgemaakt. De 2 locomotieven en de 22 wagons (op het gedenkteken voor de trein
wordt ten onrechte over 18 wagons gesproken), waarin behalve veel munitie zich
403 manschappen behorend tot de keurtroepen van Batista bevonden, waren
weliswaar gepantserd, maar men had verzuimd de onderkanten eveneens te
versterken. De wapens werden ingezet tegen het leger van Batista dat geen schijn
van kans meer had, temeer niet daar steeds meer Cubanen zich bij de goed
getrainde guerrillas aansloten en manschappen van het Cubaanse leger massaal de
zijde van de rebellen kozen. Vier van de gepantserde wagons die deel uitmaakten
van de trein én de bulldozer die, bestuurd door Roberto Ruiz, de rails zodanig
(en op het laatste moment) van hun plaats ploegde, zijn als monument blijven
bestaan, het Monumento al Tren Blindado (het museum van de gepantserde
trein).
Veel gegevens over het leven en werken van Che Guevara
bevinden zich in het Museo de la Revolución, gevestigd aan de
gelijknamige plaza. Hier bevindt zich ook het mausoleum waarin zijn stoffelijke
resten
en die van zijn 37 in Bolivia gedode medestrijders, zijn ondergebracht. De
grafsteen met zijn beeltenis bevat slecht een woord: Che. Daarin
onderscheidt deze zich in niets van die van zijn medestrijders, van wie, naast
hun uitgehouwen portret, ook alleen de voornaam (of de naam waarmee zij door hun
strijdmakkers werden aangeduid) is vermeld. Er is echter één verschil: op de
plaats schuin boven zijn portret licht een ster op, op de plaats waar deze zich
op zijn baret bevond. In het mausoleum brandt een 'eeuwige' vlam. Aan de
achterzijde van het gebouw treft u een geweldig bronzen beeld van Che
aan, een geschenk van de inwoners van Santa Clara. Aan weerszijden van het beeld
is een muur opgesteld waarin gevechtsscène's zijn uitgehouwen. Alle militaire
parades in Santa Clara worden op het grote plein nabij het standbeeld gehouden.
Zolang de verering van Ernesto 'Che' Guevara blijft bestaan, zal Santa Clara een
soort bedevaartsoord zijn voor de Cubanen.
Op
weg van Santa Clara naar Trinidad stoppen we even om een bezoekje te brengen aan
de Torre Iznaga aan de Valle San Luís. Officieel heet het dal
Valle de los Ingenios, genoemd naar de vele suikerfabrieken die hier stonden.
Alleen al in deze vallei stonden er ruim 40, in het totale
gebied rond Trinidad telde men er 82, vele ervan werden ver-woest door piraten
of opstandige slaven en behoren tot vergane glorie. Dat geldt niet voor de
Hacienda Iznaga, de woning van een van de rijkste suikerbaronnen die
Cuba kende. Het huis is ingericht als museum annex restaurant. Aan de
achterzijde van het huis bevindt zich een aantal nissen waarin vroeger slaven
werden vastgeketend als vorm van straf. Er werden kleinere nissen gebruikt
naarmate de straf zwaarder was. Buiten het huis kan men de Torre Iznaga
beklimmen. Vanaf de 45 meter hoge toren heeft u een schitterend uitzicht over de
vallei. De toren werd in het verleden gebruikt om toezicht te houden op de
slaven.