LIGGING
Vietnam neemt het oostelijk en zuidelijk gedeelte van het
Indochinese schiereiland in Zuidoost Azië in beslag, grenzend aan de
Zuidchinese Zee langs de ganse kustlijn. Ten noorden grenst Vietn am
aan China, ten Westen aan Cambodja en Laos. Vietnam is een lang en smal land
gezien over de noord-zuid as. De bekende Mekong rivier ligt in het zuiden.
Op de kaart vind je de gevolgde
reisroute terug. (Klik erop om
een grotere versie te
verkrijgen in een nieuw
venster.)
▲
RELIGIES
Animisme en voorouderverering
Vietnamese boeren zijn
vandaag de dag net zo afhankelijk van de natuur als 2000 jaar geleden.
Vooral de noordelijke en centrale delen van het land liggen in een gebied
van verwoestende wervelstormen en tyfoons. Elk jaar weer vernietigen zij
huizen en de oogst van grote gebieden en eisen zij mensenlevens.
De noordelijke delta wordt door overstromingen van de Rode Rivier en haar
zijrivieren geteisterd of door aanhoudende droogte. Veel boeren zien in de
natuurkrachten oppermachtige geesten, aan wie zij zijn overgeleverd. Zij
kunnen voor overvloed of voor honger zorgen. Door offers, erediensten en
verering trachten de mensen hen gunstig te stemmen.
Boven alle natuurgoden staan oermoeder Au Co, de berggodin, en
oervader Lac Long, de drakenkoning, alsmede de berggeest Than Nui
en de watergeest Than Thuy. De natuur en alle dingen zijn
bezield door goede en kwade geesten. Onvergankelijke stenen zijn goddelijke
geesten en in de vergankelijke bomen, die de dorpen beschermen, wonen
geesten. Ook in de bronnen, wallen en bamboehagen die het dorp omgeven,
wonen beschermgeesten. Aan hen moeten op het juiste moment de juiste offers
worden gebracht. Gebeurt dat niet of worden er fouten in de offerceremonie
gemaakt, dan brengt dat ongeluk over het individu en het hele dorp.
Schijnbaar achteloos weggeworpen scherven die bij bomen liggen zijn ooit
bezielde huisraad geweest en aan de zorg van de boomgeesten toevertrouwd.
leder dorp heeft een beschermgeest, die in de tempel van de dinh
woont, het gemeenschapshuis van de mannen. Het zijn vaak natuurgoden,
than. Twee keer zo groot is het aantal thanh, halfgoden en
helden, koningen, generaals, stamoudsten en stichters van dorpen. Vrouwen,
kinderen of dieren kunnen beschermgeesten worden.
Ten tijde van de Le-dynastie in de 15de en 16de eeuw verkregen de dorpen
autonomie. De beschermgeesten werden in de 15de eeuw zo machtig dat het
Ministerie voor Rituelen hen registreerde en investituurakten afgaf. Ze
kregen diploma's, konden in drie verschillende ambtenarenrangen worden
ingeschaald en bij ongehoor-zaamheid worden gedegradeerd. Het communistische
bestuur verbood de verering van beschermgeesten. Veel dinh raakten in
verval, maar worden sinds 1989 gerestaureerd. Ook dinh-feesten, waarbij de
beschermgeest door het dorp wordt gedragen, vinden weer plaats.
Volgens de Vietnamezen bezit de mens twee groepen zielen. De
phach, meestal via genoemd, begeleiden het lichaam van de
geboorte tot de dood. Ze blijven na de dood in de nabijheid van de
overledene en een familielid, of een aanzienlijk man uit het dorp haalt hen
terug door stukken hout tegen elkaar te slaan en luid te roepen. Krijgt de
overledene geen eervolle begrafenis, dan dolen zijn zielen als ma of
quy, boze geesten, rond. Die proberen een mens te doden - zijn zielen
te roven - om in zijn plaats de dodenverering te krijgen. Ma zijn
zielen van mensen die onbekend zijn of ver weg van hun familie gestorven,
want niemand ontzegt een dood familielid een begrafenis, ook niet als het
een misdadiger is. De dood wist alle schuld uit. Wie langs een onbekend graf
komt, legt een klein offer neer. Iedere dode heeft de verering van zijn
kinderen nodig; kinderloze echtparen adopteren daarom vaak een zoon.
De tweede groep zielen, bestaande uit de drie hon, is de
geestelijke substantie die het lichaam in het stervensuur verlaat. Doden
worden bij het huiselijke voorouderaltaar door drie generaties vereerd.
Daardoor blijven zij aanwezig en nemen ze aan het gezinsleven deel. Bij de
dodenfeesten worden ze behandeld als waren ze persoonlijk aanwezig. Ze
betreden een nieuw leven, dat op het aardse lijkt maar materieel gezien
beter is. Bij de dodenfeesten worden hun spijsoffers gebracht, dodengeld, en
van karton nagemaakte voorwerpen als huizen, auto's enz. worden verbrand.
▲
Taoïsme
Het
filosofisch-metafysische taoïsme wordt aan Lao Tu (oude meester)
toegeschreven. De eretitel zou voor Li Erh, een wijze uit de staat
Zhou in China zijn bedoeld, die een tijd lang hofarchivaris in de hoofdstad
Luo Yang was. Er wordt echter ook aan zijn bestaan getwijfeld en zijn
leer wordt aan verscheidene filosofen toegeschreven.
Tao betekent weg, oorsprong, natuur of oerprincipe. Het begrip
stamt uit de Chinese rijksgodsdienst, universalisme genoemd, de basis van
het Chinese denken. Het begrip wordt al gebruikt in de y jing, het
boek der veranderingen, in de tijd van het ontstaan van het Chinese schrift.
In dit orakelboek wordt het voorgesteld door acht diagrammen met elk drie
doorlopende dikke en drie onderbroken dunne lijnen. Zij leveren 64
combinaties op, waarmee bovennatuurlijke krachten met elkaar in verband
kunnen worden gebracht. De taoïsten voegden de diagrammen aan de Dai Chi
toe, een achthoek met een cirkel in het midden. Die bevat het
lichte, mannelijke yang en
het donkere, vrouwelijke yin. Zij stellen het dualisme in de
micro- en de macrokosmos voor. Een donkere punt in het lichte yang en
een lichte punt in het donkere yin geven aan dat de tegengestelde
principes niet absoluut zijn. Yang en yin staan voor de
tegenstellingen van de kosmos: hemel en aarde, dag en nacht, warmte en
koude, zon en maan, vuur en water enz.
De taoïsten leven als kluizenaars. Volgens hen rijpt het geluk van
het individu langzaam door daadloosheid en contemplatieve rust. Het lot van
de mens wordt in de hemel voorbeschikt en kan door zijn handelen niet worden
beïnvloed. Latere doctrines trachtten de vereniging met de oersubstantie
door meditatie, ascese en oefeningen, ook van seksuele aard, te bereiken.
Het voorstadium van Tao bestaat uit tho (een lang aards leven),
geluk, rijkdom en gezondheid. Tho wordt als oude man voorgesteld. Later
bedreven tovenaars en magiërs waarzeggerij, geestenbezwering en
ziekengenezing. Vaak schakelden ze daarvoor een medium in. Uit de
filosofische leer ontwikkelde zich het volkstaoïsme.
De Vietnamezen zagen in het volkstaoïsme een verrijking van hun voorouder-
en geestenverering. Uit het rijke taoïstische pantheon namen ze de Drie
Edelen over, de Acht Onsterfelijken en de chu vi, de Vele Geesten.
Van de Edelen wordt de jade-keizer het meest vereerd. Pan yu, het
symbool van het oerbegin is weinig bekend. Daarentegen wordt de
vergoddelijkte lao to vaak afgebeeld, rijdend op een zwarte os. De
Acht Onsterfelijken, zeven mannen en een vrouw, die van de drank van het
Eeuwige Leven hebben gedronken, werden in Vietnam 27 Onsterfelijken, dertien
mannen en veertien vrouwen. Bijna oneindig is het aantal chu vi,
waartoe de vereerde moeders, moeder hemel, moeder aarde, moeder water en
moeder woud behoren en die in eigen tempels (dien) worden vereerd. De
vier moeders beheersen de vier windrichtingen, beschermen de rijstvelden en
helpen de mensen. Moeder hemel troont in het midden van het altaar in een
rood gewaad. Naast haar, in het wit, moeder water en moeder aarde in een
blauw gewaad. Voor de drie beschermsters van de levenden zit moeder woud in
een groen gewaad. Zij ontfermt zich over de overledenen en wordt door de
treurenden aangeroepen. Vaak heeft zij een eigen altaar of wordt zij in een
grot afgebeeld. De
to pho
hebben veel mannelijke en vrouwelijke
helpers, van wie vijf koningen en vier godinnen tot het pantheon horen. De
jade-keizer en de generaal Tran Hung Dao hebben als beschermers van vrouwen
eveneens hun plek in de tempel der moeders. Kinderfiguren op de altaren
herinneren eraan dat de mens na de dood wordt herboren als gelukkig kind.
Onder het altaar van de moeders, in een grot, bevinden zich tijgers als
symbolen voor de vier windrichtingen. De zwarte tijger staat voor het
noorden, de rode voor het zuiden, de groene voor het westen, de witte voor
het oosten. De gele tijger, die het midden der aarde regeert, is vaak alleen
afgebeeld, in plaats van alle vier.
▲
Confucianisme
Kong Fuzi,
meester Kong, die de jezuïeten Confucius noemden, werd in 551 v.C. in Qufu
in het noorden van China geboren als zoon van een ontwikkeld maar verarmd
gezin. Na de vroege dood van zijn vader kon Confucius dankzij een
beschermheer studeren. Hij raakte bekend met de Oud-Chinese gewoonten en
rituelen. Op negentienjarige leeftijd trouwde hij; hij had een zoon.
Toen in
het koninkrijk Zhou slechte tijden aanbraken, schreef Confucius dit toe aan
het verlies van de Vijf Deugden, loyaliteit, rechtschapenheid,
wijsheid, fatsoen en oprechtheid. Hij werd de luis in de pels van de
machthebbers. Toen hij in het rijk Zhou geen gehoor vond, verliet hij zijn
gezin, omgaf zich met jongeren en trok als wijze door het land. Incidentele
betrekkingen bij vorstenhoven bevredigden hem niet, omdat zijn stellingen
geen aandacht kregen. Teleurgesteld stierf hij in 479 v.C.
Pas postuum kreeg hij de hoogste erkenning. Zijn filosofie bleef bijna 2600
jaar, tot in de 20de eeuw, de zeden- en staatsleer van het
Oost-Aziatische rijk. Hij werd geëerd als geen ander. Vlak voor het eind
van het Chinese keizerrijk, in 1911, kreeg hij de rang van
Oppergod. In zijn geboorteplaats Qufu bouwden de keizers tempels. In
alle hoofd- en provinciesteden van China en Oost-Azië werd hij bij tempels
vereerd, die op die in Qufu leken. De offers moesten door de machthebber of
hoge staatsambtenaren worden volbracht en stonden gelijk aan offers bij het
hemelaltaar.
Zijn leer, als staatsfilosofie aangeduid, heeft religieuze kenmerken.
Confucius was doordrongen van zendingsbewustzijn, waaraan hij zijn
persoonlijke geluk opofferde. Van de mensen eiste hij verering en offers
voor de voorouders en de goden. De leer van Confucius heeft zijn oorsprong
in de vroegste Chinese filosofie, het universalisme, waarvan ook de idee van
tao stamt. Voor Confucius gold de rijksidee voor alle tijden. Hij was
geen stichter van een godsdienst of een vernieuwer, maar een bewaker van het
oude. Zijn leer is gebaseerd op de metafysica. Het was volgens hem de
taak van de mens om zijn aangeboren deugden en kennis te vervolmaken en
daarmee zelf zijn lot te bepalen.
Voor alle confucianisten gelden als basis van het staatswezen, van de
maatschappij en van het gezin de Vijf Relaties:
 |
de goedheid van de
machthebber - de loyaliteit van de onderdanen |
 |
de liefde van de
vader - de eerbied van de zoon |
 |
de goedgunstigheid
van de oudere - het respect van de jongere |
 |
de
rechtvaardigheid van de man - de gehoorzaamheid van de vrouw |
 |
de trouw van de
vriend - de trouw van de vriend |
Een van zijn
opvolgers, Chu Hsi (1130-1200) schiep een dogmatisch, verstard
neo-confucianisme, dat tot in het gezin een stempel drukte op het gezin en
de Maatschappij in Oost-Azië. Net als hun partijgenoten in China stelden de
Vietnamese communisten deze leer niet ter discussie en zij bleef dan ook de
betrekkingen tussen de mensen bepalen.
▲
Boeddhisme
In Noord-India, tegenwoordig
Zuid-Nepal, ontstond de leer van Boeddha (560-480 v.C.). Daaruit
ontwikkelde zich het mahayanaboeddhisme, dat de mensen de weg wijst naar
bevrijding van de dwang der wedergeboorten. In Giao Chi (Tongking), destijds
door Vietnam bezet, kreeg het mahayanaboeddhisme in de 2de eeuw n.C. meer
betekenis. Giao Chi lag aan een van de grote pelgrimswegen tussen India en
China. In de kloosters werkten monniken met talenkennis als vertalers. Het
mahayanaboeddhisme was via Centraal-Azië naar China gekomen en verspreidde
zich van daaruit naar Korea, Japan en Vietnam. Aanvankelijk was het alleen
aan Vietnamese geleerden en monniken bekend. Monniken en stichters van
sekten onderwezen verschillende theorieën. Vietnam heeft geen eigen
leerstellingen ontwikkeld. De koningen en het volk hingen het zenboeddhisme
(meditatie-boeddhisme) aan.
Tussen de 10de en de 13de eeuw steunden koningen, de adel en het hof de
boeddhistische leer. Zij stichtten een groot aantal kloosters en chua,
boeddhistische tempels, in Vietnam pagodes genoemd. Ze schonken
standbeelden, sacraal gereedschap en talloze klokken. In de door schenkingen
rijk geworden kloosters woonden geleerde monniken. Sommige koningen hadden
hun opvoeding in het klooster genoten en waren geleerde boeddhisten en
schrijvers van boeddhistische literatuur.
Door het adopteren van animistische en taoistische geesten en goden kwam het
volksboeddhisme tot ontwikkeling. De geleerde verkondigers van de Zuivere
Leer werden magiërs en ziekengenezers. De wonderdoende monniken hadden veel
publiek. Vooral vrouwen bezochten de pagoden. De verering van de
beschermgeesten in de dinh bleef een mannenzaak. In de 15de eeuw
raakte geleerdheid en ethiek in de kloosters in verval en de confucianisten
kregen sleutelposities bij het hof en de staat. Pas de successen van het
christendom leidden in de 19de en 20de eeuw tot reorganisatie van het
boeddhisme. Na 1951 ontstonden in Saigon, Hue en Hanoi centra voor de
bestudering van het boeddhisme en charitatieve instellingen. In de Tweede
Indo-Chinese Oorlog protesteerden boeddhistische monniken met
zelfverbrandingen tegen de katholieke regering Diem in Saigon. Na 1975 werd
de godsdienstuitoefening ernstig gehinderd. Sinds eind 1989 zijn de
beperkingen grotendeels opgeheven. In de kloosters neemt het aantal monniken
en nonnen toe.
▲
Caodaïsme
In Vietnam ontstond aan begin van
de 20ste eeuw door het verval van de Vietnamese en geadapteerde religies een
vacuum, waardoor vooral in het zuiden sektes werden gevormd. Tot nu toe
bleef h et Caodaïsme de meest succesvolle. Het gaat terug op Ngo Van Chieu,
een Vietnamees in dienst van het koloniale bestuur, aan wie een
wereldomvattend oog in een driehoek verscheen: het cao dai,
wat Groot Paleis betekent. Het werd tot het symbool van de Caodaïsten
en is boven alle portalen en altaren afgebeeld. Toen Le Van Trung, een
opiumroker en levensgenieter uit de Chinezen-stad Cholon onder indruk van
cao dai zijn levenswandel veranderde en leider van de sekte (paus) werd,
kende die een grote opleving. Officieel werd die in november 1927 in Tay
Ninh, de hoofdstad van de gelijknamige provincie, 100 km ten westen van
Saigon, opgericht. Sindsdien is Tay Ninh met de 'Heilige Stoel' het centrum
van het Caodaïsme. De pauselijke zetel is echter sinds 1933 niet bezet.
De leer van de Caodaïsten verkondigt broederschap en de
onsterfelijkheid van de ziel. De leden hadden deel aan bepaalde sociale
voorzieningen die tot dusver onbekend waren. De sekte werd machtig, zodat ze
er een privéleger op na kon houden dat zich na 1945 in de politieke
gevechten mengde. De religie is gebaseerd op vier filosofieën:
boeddhisme, taoïsme, confucianisme en christendom. Vereerd werden
boeddhistische bodhisattvas, Vietnamese heiligen en taoïstische geesten.
Beroemde veldheren, dichters als Victor Hugo en belangrijke mensen van alle
volken en alle tijden, onder wie Winston Churchill of Louis Pasteur
openbaren zich aan de aanhangers tijdens spiritistische zittingen. De
kleurrijke ceremonie van de kerkdiensten is op de katholieke Kerk afgestemd.
Ook vrouwen kunnen hoge geestelijke rangen verwerven. In de Mekong-delta
zijn grote gemeentes, maar Caodaïsten zijn over het hele land verspreid.
▲
Christendom
Toen in het begin van de 16de eeuw
christelijke missionarissen hun leer begonnen te verbreiden, ontstond
een in het tolerante Azië onbekende situatie. Het christendom claimde een
alleenheerschappij. De missionarissen eisten van de christenen dat zij enkel
de Goddelijke Drie-eenheid en hun vertegenwoordigers op aarde, de priesters,
zouden gehoorzamen. Met deze eis stonden ze diametraal tegenover de orde en
de rechten van de heersers. Ten gevolge hiervan kwamen hun aanhangers in een
maatschappelijk isolement terecht. Door deze vereenzaming ontstonden
christelijke gemeentes die zich met man en macht rondom hun priesters
schaarden. De heersers in het Verre Oosten waren door het woeden van de
inquisitie in Europa verrast. De opiumoorlog in China, de bezetting van
Singapore en de reactie van Japan op het zendelingenwerk maakten hun
duidelijk dat ze moesten rekenen op een gewelddadige invasie van het
christendom in de gebieden onder hun heerschappij.
In 1615 ontstond in Hai Pho (Hoi An) de eerste katholieke missiepost. De
Franse missionarissen waren bijzonder succesvol. Alexandre de Rhodes
(16241646) kon in korte tijd 6700 mensen dopen, onder wie zich zelfs leden
van het koninklijke hof en van de familie van de trinh-vorsten bevonden. De
heersers waren door deze successen nog meer verontrust en zetten de
missionarissen het land uit. Met inzet van hun leven probeerden deze
onopgemerkt naar hun verweesde gemeentes terug te keren, zoals het hun
christenplicht gebood. Het kwam tot vervolgingen, omdat de absolute heersers
ongehoorzaamheid tegen hun persoon of hun staat niet konden tolereren. Omdat
bekend was dat de Franse bisschop in Vietnam een goddelijke staat wilde
stichten om de bekeringen in Azië succesvoller te doen zijn, werd het
missiewerk een precaire aangelegenheid.
Het aantal christenen ligt tegenwoordig volgens schattingen
rond de vijf procent. In stad en land zijn er christelijke, veelal
katholieke, gemeentes. De boven alles uit torende kerken staan echter in
geen verhouding tot het aantal gelovigen.
Sinds 1989 kan het christendom in Vietnam dat evenals de andere godsdiensten
beperkingen was opgelegd, zich weer vrijer ontwikkelen. In Ho Tsji Minhstad
is er rond Kerst zelfs weer een kerstmarkt voor de Notre Dame-kathedraal.
▲
BEVOLKING
Kinh, bewoners van de vlakte,
noemen de Vietnamezen zich. Zij behoren tot de Austronesische volken die in
het Neolithicum uit Zuid-Siberië naar Yunnan (Zuid-China) kwamen. Ze volgden
de grote rivieren en vestigden zich op het Zuidoost-Aziatische vasteland en
de eilanden. Er volgde een emigratiegolf van mongolide en sinide volken die
zich vestigden in het noorden van Vietnam. Chinese emigranten houden zich
afzijdig en de Kinh noemen hen 'Hoa'. Tijdens hun trek naar het zuiden
kwamen de Vietnamezen in contact met de Cham en Khmer. Tegenwoordig
verschillen de bewoners in het noorden en zuiden van het land enigszins van
elkaar.
Ten gevolge van grootscheepse verhuizingen en verschuivingen binnen de
bevolking zijn deze verschillen in de loop van de afgelopen decennia
vervaagd, met name in de steden. De plattelandsbevolking in het noorden
van Vietnam heeft een meer uitgesproken mongolide voorkomen.
Kenmerkend zijn hoge markante jukbeenderen, schuine donkere ogen, donker
haar en een gele huidkleur. In het zuiden hebben de mensen meestal minder
scherpe en rondere gelaatstrekken, de ogen zijn groter, het zwarte haar
heeft vaak een roodachtige glans; wat betreft karakter lijken ze hier meer
open en opgewekter.
De Vietnamezen verschillen van de Chinezen in hun Austronesische erfgoed,
tradities zoals tatoeage van het lichaam, het vijlen
en
zwartmaken van de tanden, het genot van sirih, het koken in bamboevaten,
totemisme, kleding, haardracht; bouwstijl, slaap- en eetgewoontes evenals
religieuze ceremonies. Sommige tradities moesten al eeuwen geleden
zwichten voor Chinese gebruiken of gingen in de moderne tijd verloren,
andere worden tot op heden gecultiveerd.
De Vietnamese samenleving, bepaald door landbouw en confucianisme
is een homogene maatschappij met een uitgesproken neiging tot afzondering.
Ze ontstond uit geografische gegevens, het sterk traditionele, agrarische
erfgoed en de tweeduizendjarige strijd om politieke en culturele
onafhankelijkheid.
In 1901 woonden nog maar 13 miljoen mensen in Vietnam; nu zijn er dat al ca.
80 miljoen. Ongeveer de helft van de bevolking is jonger dan twintig.
Dit brengt voor de overheid nagenoeg onoplosbare taken met zich mee met
betrekking tot opleiding, werkgelegenheid en huisvesting.
Volgens de overlevering stammen de
bergvolkeren af van de vijftig zonen van Au Co die met haar de bergen
in trokken. De volkstelling van 1992 meldt dat ze van plusminus 2,3 miljoen
gegroeid zijn tot 9,6 miljoen, circa dertien procent van de totale
bevolking. Ze bevolken 65 procent van het Vietnamese grondgebied, overwegend
de weinig vruchtbare bergen en heuvels waar ze tot over de grens ook in
China, Cambodja en Laos leven.
De bergvolken kennen verschillende beschavingsvormen. De volken in de
vlakte en de bergkloven leefden onder gunstigere voorwaarden. Zij namen
ambachten en procédés over van de Kinh en pasten zich aan hen aan wat
betreft bouwstijl, kleding en opleiding. Wetenschappers nemen aan dat de
Viet verwant zijn met de Tho en Thai en zich pas afzonderden van de Muong
toen ze uit de heuvels vertrokken en de delta van de Rode Rivier gingen
cultiveren.
De Kinh en Muong vertonen qua taal en religie overeenkomsten. Beide volken
bezitten dinh, mannenhuizen met tempels waar beschermgeesten huizen,
die je bij andere minderheden niet tegenkomt, evenals een vergelijkbare
dodencultus. Een alomvattende monografie over de bergvolken moet nog
geschreven worden, tot op heden werden alleen afzonderlijke etnische groepen
beschreven.
De bergbewoners leven vaak in kleine groepen, verrichten
brandcultuur, verbouwen droge rijst, houden vee en benutten de producten uit
de bergen. Ze leven deels in een matrilineaire samenleving, vereren
moedergodinnen en kennen vruchtbaarheidsrituelen.
Bergvolken en bewoners van de vlakte hebben elkaar nodig. De bergbewoners
kunnen niet zonder zout leven dat gewonnen wordt uit de zee. Ook hebben ze
veel over voor technische producten uit de vlakte.
Vroeger waren dat voorwerpen van metaal, tegenwoordig die van plastic en
klokken en radio's. Voor de volken van de vlakte waren ivoor en
rinoceroshoorn, geneeskrachtige planten, edelhout, goud en edelmetalen,
harsen en vruchten deels van levensbelang en deels luxeartikelen of
handelswaar.
De minderheden hadden onder Chinese en Vietnamese dynastieën vrijheden die
er vaak toe leidde dat hoofdmannen rebelleerden. Anderen vochten met de Viet
voor de onafhankelijkheid.
Van de 54 bergvolken leven er 32 in het zuidelijke hoogland. Fransen
en Amerikanen zetten hen aan tot de strijd tegen Vietnam. Vergelijkbare
pogingen werden tot op heden ondernomen en leidden enige jaren terug vaak
tot onlusten.
De minderheden kunnen ingedeeld worden bij de drie grote taalfamilies. Tot
de 5,6 miljoen van de Austro-Aziatische taalfamilie behoren 900.300 Muong,
2,9 miljoen en Thai, 1,4 miljoen Mon-Khmer en 383.000 Meo-Dao. Tot de derde,
de Austronesische taalfamilie, behoren 465.000 mensen.
En dan zijn er nog kleine groepen en subgroepen met 100 à 300 leden die vaak
alleen door dialecten te onderscheiden zijn. Velen houden vast aan hun
gebruiken en tradities.
Meer dan een miljoen Chinezen, in Vietnam Hoa genaamd, spreken
Sino-Tibetaanse talen. In het noorden zijn dat meestal vissers en
bergbewoners, in de steden groot- en kleinhandelaren of restauranthouders.
In het socialistische Vietnam kwam de werkgelegenheid voor hen meermaals op
de tocht te staan. Na 1975 vormden zij in het zuiden het grootste percentage
van de boat people, in het noorden vluchtten velen naar China.
▲
|